Geklap. “Wat een onzin” denk je. Het is de piloot zijn werk, en daarnaast is het 9 van de 10 keer een computer die het vliegtuig aan de grond zet. Dan gaan er mensen staan, net een seconde voordat het gordellicht uit gaat. Burgerlijke ongehoorzaamheid. Je moet plassen, terwijl je een droge mond hebt – “isn’t it ironic”. Het vliegtuig loopt leeg. Een man snijdt je af voordat jij uit je stoel kan opstaan. Je koffer ligt 3 rijen naar achter, maar niemand geeft je ruimte. Je blijft staan. Deze stand-off wil en ga je winnen. Je loopt naar de uitgang van het vliegtuig en begroet daarbij de stewardess in haar eigen taal. Krachtig. Je loopt door de slurf naar de terminal en loopt naar de tweede WC. Heel slim; die is natuurlijk minder vol. Je loopt over de rolband naar de uitgang en ergert je omdat je 6 seconden wordt geblokkeerd door een oud stel dat de volle breedte benut om stil te staan. Dan word je mild: “dat schattige oude stel vliegt waarschijnlijk voor het eerst.” Door de sluisdeuren naar de bagagebanden. “Sukkels” denk je. Ik heb gewoon een koffertje als handbagage meegenomen.
En dan. Dan komt het moment. Het moment dat je vliegreis maakt of breekt. Honderden ogen staren je aan. Jij kijkt terug. Herken je iemand? Herkent iemand jou? Mag jij iemand knuffelen, zoenen, met de handen op de rug slaan? Heeft iemand de moeite genomen om de trein te nemen naar Schiphol om een uur te wachten zodat hij jouw brakke hoofd vanachter een matglazen deur kan zien verschijnen? Het antwoord is eigenlijk altijd nee. Vrijdag 27 september wil ik dat risico niet lopen. Thuis heb ik Paul nog gebeld.
“Is het gezellig?”
“Ja.”
“Waarom loop je dan op je clubgenoten te kankeren in de app?”
“Ik ben moe.”
“Ok”
In de trein app ik Koen en Paul dat ze me wel op moeten halen van het station, omdat ik anders alleen door de Groninger avond moet lopen. Ik luister naar Thomas Azier en lees het verhaal van een moordenaar die eigenlijk een doodslager blijkt te zijn. Ik stap niet over in Zwolle, ik heb van tevoren onderzoek gedaan en de directe trein gepakt. Vol goede moed stap ik in Groningen de trein uit, starend over het perron. Ik zie ze niet. Ik bel ze. Ze nemen niet op. Het regent pijpenstelen. Ik zie de bui al hangen. Ik loop door de regen naar H’tje. Koen staat buiten zijn leven te verkorten: over geasfalteerde longen is makkelijker te rijden met een bus. Wel kijkt hij blij. Hij lijkt zelfs blij mij te zien.
“Ik ga je zo voorstellen aan mijn vriendin!”
Binnen stel ik me voor aan Koens vriendin en verontschuldig me met droge mond.
“Ik moet plassen”.
Anoniem begeef ik me door de kroeg naar de achterkant waar de toiletten zijn. Het herentoilet blijkt bezet dus verlicht ik mezelf op het vrouwentoilet. Bij terugkomst is er bier. Er waren meer clubgenoten bij het eten bij Benno dan de door Paul afgeschilderde anderhalve man en paardekop. Paul heeft een lunch gehad met een afwijzer en daarna een borrel op kosten van de belastingbetaler. Paul was dus moe en chagrijnig en dronken. Had ik al verteld dat ik bij Paul zou blijven slapen? Een vrijgezellemannenhuis op steenworp afstand van de speellocatie: ideaal.
Koen heeft een hele leuke vriendin. Zij moet de volgende dag tafeltennissen. Op het moment van schrijven sta ik op het punt te gaan tafeltennissen. Koen neemt haar graag mee naar familiefeesten om bier te drinken. LOS is ook Koens familie. Met Benno en Casper doe ik net alsof ik dure boeken lees en een gesprek over ander boeken pas mogelijk is op het moment dat zij deze dure boeken ook gelezen hebben. Benno wil de dure boeken niet lezen omdat hij het eerdere onvolwassen werk misprijst. Casper leest alles. Ik vermoed dat hij in de avonduren een blog bijhoudt waarin hij de Boucqet-reeks in het literaire canon plaatst. Onvolprezen. Paul loopt ondertussen appgroepen vol te kankeren en meisjes af te blaffen. Een meisje zal later aanspraak maken op mijn bed.
“Kut, hoe laat is het?” Ik word wakker in Koens bed en wil de tijd. Het is al licht en we spelen op een tijdstip dat het licht is. Paniek. Mijn mobiel is leeg. Mijn oplader ligt bij Paul. Ik loop door het huis. Er is geen klok. Magnetron: geen klok. Oven: geen klok. Stereo: geen klok. Er is een TV. Ik doe de TV aan. Koen heeft een moderne TV-setup waardoor je naar een bureaublad kan kijken. Een bureaublad zonder tijd. Ik druk op alle afstandsbedieningen op alle knoppen en heb nog steeds geen tijd. Uiteindelijk kom ik erachter dat het nog maar 9 uur is en zet ik de laatste aflevering van Eva Jinek aan. Mijn mobiel is nog steeds leeg. Dat is een probleem: zonder Paul ben ik nog niet aan mijn trekken gekomen en zonder mobiel wordt de simulatie een stuk moeilijker. Ik kom toch aan mijn trekken. Ik laat de nieuwe kussensloop om het kussen. Ik ga naar de Subway om te ontbijten, want ik durf geen koffie te zetten. Er trekt een stoet minder validen in old-timer zijspannen voorbij. Groningse solidariteit. Ik kan deze absurditeit niet aan.
Van Paul krijg ik een kopje koffie. Hij loopt halfnaakt rond. Het ruikt er niet naar seks, Paul heeft netjes seks in bed. Paul blaft nog steeds af, maar iets vriendelijker.
We gaan schaken. Mijn tegenstander vraagt wat mijn rating is. Ik zeg 2200. Hij vraagt waarom we niet hoger spelen. Ik zeg dat dat niet mag van de KNSB. We schaken. De wedstrijd is saai, het werd nergens spannend. Het verslag van Assen is lezenswaardig. Het stellingsoordeel na de opening van de auteur klopt niet helemaal, de meeste stellingen waren al substantieel beter voor ons. Iedereen wint. Het is saai, mensen drinken bier om de saaiheid te verdrijven, maar Pastoor is er niet. Mensen trekken kleren uit om de saaiheid te verdrijven, maar Pastoor is er niet. Mensen snuiven tabasco om de saaiheid te verdrijven, maar Pastoor is er niet. Mensen gaan naar H’tje om Pastoor te zoeken, maar Pastoor is er niet. Ik ga met de trein naar huis.